PRECISIE
WERK
Er zijn sporten waar het verschil tussen succes en falen draait om millimeters en seconders. Hoe train je dat? Hoe boek je vooruitgang? Portretten van een darter, kegelaar, golfer en zwemmer.
TEKST GERRIT VAN LOON • BEELD SANDRA SCHIMMELPENNINK, MARIEKE MANDEMAKER
‘50 PROCENT IS TE TRAINEN, 50 PROCENT IS GEVOEL’
Jan-Willem Bolle, aanvoerder van het eerste team van Dartvereniging Duiveland, werd met zijn team de afgelopen drie jaar, drie keer kampioen in de Zeeuwse Darts Federatie (ZDF). De thuiswedstrijden worden gespeeld in dorpshuis Oosterhof in Oosterland. Bolle vindt darts een mindsport, maar het blijft ook een beetje een kroegsport.
“Toen ik 12 jaar was ben ik met darts begonnen. In die tijd had Raymond van Barneveld nog haar en was hij nog postbode van beroep. Van Barneveld heeft het darten in Nederland groot gemaakt. Ik gooide mijn pijlen in café Neffen D’eule. De sport heeft een paar jaar een dip gehad, maar met de opkomst van Michael van Gerwen begon het darten weer te leven. Je ziet nu dat de sport steeds professioneler wordt en het niveau steeds hoger.”
FLOW
“Vanaf 2013 gooit Dartvereniging Duiveland haar wedstrijden in Oosterhof. De laatste drie jaar in de officiële ZDF-competitie. We reizen heel Zeeland door. Vooral naar Terneuzen, Vlissingen, Goes en Renesse, waar een drietal verenigingen zitten. Vijftig procent van het darten is te trainen, vijftig procent is gevoel. Je komt tijdens het gooien in een soort flow. Net als bij een voetballer die een vrije trap binnenschiet, weet je als darter soms bij het loslaten van de pijl of hij in de triple-20 belandt. Daar komt uiteraard ook een beetje geluk bij kijken. Belandt de pijl net in de triple of ernaast.”
DARTERITUS
“Thuis hangt een dartbord waarop ik regelmatig oefent. Focussen tijdens het gooien, doet iedereen op zijn eigen manier. Je hebt de Van Barneveld-achtige spelers, die zijn stoïcijns en twijfelen aan alles. Veranderen continue van materiaal. En je hebt de soort Taylor-darters. Die zijn relaxter, maken grapjes tussendoor en gooien vaak met dezelfde soort pijlen. Ik zit in het laatste kamp. Sommige spelers halen met enkele biertjes of Bacardi-cola’s de zenuwen er af. De angst van elke darter is darteritus, dat je de pijlen niet op tijd of helemaal niet kan loslaten.”
‘Via streepje kun je nog secuurder mikken’
Catrien Vermeulen is fanatiek kegelaar en bestuurslid van de Zierikzeesche Kegelbond. De ZKB bestaat sinds 1947 en kent twaalf teams: zes dames-, vier heren- en twee gemengde teams. In de maanden januari en februari spelen ze de 80-ballen kaart. Iedere speler gooit 80 ballen. De twaalf besten in de A- en B-klasse gaan door naar de finales van de sport, waar het gooien een enorm secuur werk is.
“In 2002 kwam ik via een vriendin in aanraking met kegelen. Jij vindt kegelen toch een leuk spelletje? Kom je erop? luidde de vraag. Ik moest in die tijd nog wel eerst door een ballotagecommissie. Ik moest wel binnen de groep passen. Tegenwoordig kijken we bij nieuwe leden of ze in eerste instantie de bal op de baan weten te houden. Dat is al heel wat.”
RICHTSTREEPJE
“Een kegelbaan is smal. Je moet er een enorme feeling mee hebben. Anders dan bij bowlen gooi je de bal niet vanuit het midden, maar vanaf de buitenkant naar de negen kegels. Een kegelbal heeft maar één gat voor de grip. Je gooit hem van links of rechts van de zijkant richting midden. En dan maar hopen dat de bal blijft lopen. Er staat een richtstreepje op de bal. Bij het gooien kun je daarmee nog secuurder mikken. Is ook handig met de coaching. Dan roepen we bijvoorbeeld: vijf voor twaalf, als bij het klokkijken. Dan moet de streep op de bal richting die stand gehouden worden voor een betere gooi.”
STOFZUIGEN
“Ik oefen veel op de banen van de club aan het Haringvlietplein. Ik heb eens 9x9 gegooid. Dan zit je echt in de flow. Nee, 10x9 nog nooit. Ik werk niet specifiek aan het nog preciezer gooien. Wel weet ik van andere vrouwelijke kegelaars dat ze op wedstrijddagen bijvoorbeeld niet gaan stofzuigen, omdat ze dat te veel inspanning vooraf vinden.”
‘Medespelers moeten stil zijn bij het slaan’
Tot zijn 23e jaar woonde Frans Arkenbout in Amsterdam. Hij was onderwijzer van beroep en dat zit er nog altijd een beetje in. Arkenbout is secretaris en wedstrijdcommissaris bij Golfclub Molenberg en geeft ook clinics. In 1992 kwam hij richting het eiland om er als Hoofd Algemene Zaken van de toenmalige gemeente Westerschouwen aan de slag te gaan.
“Ieder weekend spelen de leden – in totaal 160, een vaste kern van ongeveer 30 – op zaterdag of zondag hun wedstrijden. We blijven goed in beweging. Je loopt al snel zo’n 10 kilometer tijdens het golfen op onze baan. Het is vooral een spelletje met jezelf, ook al doe je het samen met anderen. Het gaat om je eigen prestatie. Hoe zet je je lichaam neer bij een slag. Hoe concentreer je je. Het luistert nauw.”
NIET SLAAN
“Er komt veel kijken bij het goed kunnen beoefenen van deze sport. Anders dan bij hockey slaan wij de bal niet, maar we swingen hem. De weersverwachtingen zijn van belang. Bij regen zijn waterdichte schoenen handig en houd je rekening met tragere velden. Je houdt rekening met de wind en met de green, dat is het stukje strakke groen, dichtbij de put. Daar gaan de meeste slagen verloren, omdat daar van je verwacht wordt dat je het balletje in de put slaat. Dan staat er veel druk op.”
PRECISIE
“Concentratie en toch ook trainingsuren helpen bij het secuurder swingen van de bal. Naast het weer is ook de lengte van de baan van belang. Hoe korter, hoe moeilijker. De Molenberg is een korte baan, dan ga je voor het putten in 3 slagen, 1 par 3. De golfbaan in bijvoorbeeld Groningen is andere koek. Daar gaat het in 1 par 4 of zelfs 5.”
“Je speelt in een team. Als de spelers een jolige bende vormen bemoeilijkt dat de zaak. Medespelers moeten stil zijn als de andere slaat. Ze moeten ook achter je staan bij de slag. Het liefst linksachter, anders zie je ze toch en dan leidt alleen maar af.”
‘Stand van je hand maakt al verschil bij aantikken’
Tom van Gils is wedstrijdzwemmer. Op 8-jarige leeftijd begon hij bij zwemvereniging Onderdak in Zierikzee.
“Al snel had ik mijn zwemdiploma’s. Toch koos ik op mijn zesde om te gaan voetballen met vriendjes. Dat bleek niet mijn ding. Als 8-jarige begon ik bij ZV Onderdak met wedstrijdzwemmen. Vier jaar later stapte ik over naar Luctor et Emergo – dat heet nu DZK – in Vlissingen, omdat ik daar meer trainingsuren kon maken. Toen dat niet te combineren viel met mijn middelbare school, keerde ik terug bij Onderdak. Vorige zomer heb ik ervoor gekozen weer in Vlissingen bij DZK te gaan zwemmen om toch weer meer trainingsuren te kunnen maken.”
PIEKMOMENTEN
“Ik train 9 uur per week, verdeeld over 5 dagen. Gericht op conditie en techniek. We hebben trainers die gericht aanwijzen hoe ik mijn techniek kan verbeteren. Per seizoen werk ik naar twee piekmomenten. Nu het Nederlands Master Kampioenschap en het Nederlands Kampioenschap 5 km. De trainingen zijn zo opgebouwd dat ik tijdens die wedstrijden mijn beste tijden moet zwemmen.”
“Het zit hem in kleine dingen. De stand van je hand een aantal graden veranderen kan al tienden van seconden verschil maken. Mijn zwembroek is gemaakt van waterafstotende stof in combinatie met carbon. Dat zorgt voor druk op mijn spieren waardoor de verzuring iets later optreedt. De stof neemt geen water op, waardoor je gemakkelijker door het water glijdt. Ik train veel op sprints en finishen. Bij de borstcrawl is het belangrijk je helemaal uit te rekken, dus niet uit te drijven bij de finish.”
OPOFFERING
“Ik zorg voor een regelmatig slaappatroon. Vaak kan ik ‘s avonds niet met vrienden afspreken. In de weekenden heb ik meestal een wedstrijd waardoor ik niet bij feestjes ben. Gelukkig doet mijn vriendin ook aan wedstrijdzwemmen. Anders zouden we elkaar nooit zien.”
“Het gevoel jezelf te verbeteren, boven jezelf uit te stijgen is heerlijk. Dat alles de moeite waard was, waardoor het weer makkelijker is om vol te houden. De momenten dat je op het scorebord kijkt en een tevreden trainer op de kant ziet staan maken alle zware, moeilijke, vervelende trainingen uiteindelijk de moeite waard.”