Interview
HUISARTS ROSANNE PETERS: ‘SPORT MOET DE NORM WORDEN’
Alle kinderen van groep 3 op Benjamin Sport
In haar praktijk ontvangt huisarts Rosanne Peters (33) steeds meer kinderen met overgewicht. Tegelijkertijd ziet ze prachtige, maar vaak lege sportaccommodaties. Alle reden voor een ambitieus plan. “Ik wil dat alle kinderen van groep 3 op Schouwen-Duiveland kennismaken met allerlei sporten.” Mei 2022 wil ze starten met een training van Benjamin Sport. Een nadere kennismaking.
TEKST BARRY HAGE • BEELD SANDRA SCHIMMELPENNINK
NAAM: Rosanne Peters
GEBOREN: 19 februari 1988 in Spijkenisse
WOONPLAATS: Zierikzee
GEZIN: Getrouwd met Niels; 2 zonen: Nolan (7) en Mats (3)
WERK: Huisarts bij huisartsenpraktijk De Waag (Brouwershaven en Scharendijke)
VRIJWILLIGER: Trainer Mix F1 bij Hockeyclub Schouwen-Duiveland (HSD)
Je komt uit de regio Rotterdam?
“Ik ben geboren en opgegroeid in Spijkenisse. Voor mijn studie geneeskunde vertrok ik naar Rotterdam. Na zes jaar was ik basisarts en daarna heb ik nog eens vier jaar huisartsgeneeskunde gestudeerd. Nadat ik die opleiding had afgerond ben ik vrij snel verhuisd naar Zierikzee.”
Hoe belandde je bij de huisartsenpraktijk De Waag, met vestigingen in Brouwershaven en Scharendijke?
“Ik werd voor mijn stage geplaatst in Brouwershaven en was daar eerst helemaal niet blij mee. Te ver rijden. Maar het beviel enorm goed. Ik kreeg er echt het gevoel van een dorpsdokter: de huisartsen kennen hun patiënten ook echt en de lijntjes zijn kort. In een dorp vormen mensen meer een gemeenschap en als dokter daarin functioneren is bijzonder. De praktijkhouders Hanneke Hage en Monique Leenhouts zijn huisarts in Scharendijke en wonen daar ook. En samen met de andere huisartsen op Schouwen-Duiveland is er een eilandgevoel dat we samen hier de zorg moeten regelen. Valt er bijvoorbeeld ergens een collega uit, dan wordt er gelijk bijgesprongen door de andere huisartsen. Het onderlinge contact is heel goed.”
Toen kwam na je studie de kans om hier permanent te komen werken?
“Ik ben nu 3 jaar huisarts, waarvan ik de helft als waarnemend huisarts her en der heb gewerkt. Dan viel ik in bij ziekte of als iemand met vakantie ging. Ik heb gewerkt in Renesse, Burgh-Haamstede en in de zomervakantie in Brouwershaven. Toen daar iemand met pensioen ging en ik vast kon komen werken, verhuisden we naar Zierikzee. Dat is nu een kleine twee jaar geleden.”
Wat trok je aan in de zorg?
“Ik vond het menselijk lichaam altijd al interessant. Ik hou van zorgen en ik vind met mensen werken interessant. Ook het psychologische aspect is leuk. Klachten hoeven niet puur lichamelijk te zijn, maar het gaat ook om de context. Als je stress hebt, heb je bijvoorbeeld sneller last van je rug. Het mooie van huisarts zijn is dat ik de vertrouwenspersoon van mensen ben. Ze nemen mij in vertrouwen over best wel intieme zaken, over het gezin, over de gezondheid... Dat vind ik eervol om te doen.”
Kom je uit een sportief gezin?
“Ja, we móesten op een sport. Mijn vader zat op atletiek en was een hardloper. Mijn broers en ik werden allemaal vanaf ons zevende jaar op atletiek gezet en we mochten er pas af als we een andere sport hadden gevonden.”
Allemaal atletiek blijven doen?
“Nee, de oudste is gaan basketballen, ik ging hockeyen en mijn jongere broer is op atletiek gebleven. Voor mijn jongste broer was het zwaarder, want die was minder sportief. Die heeft meerdere dingen gedaan, zoals hockey en zwemmen, maar dat was het allemaal niet. Uiteindelijk is hij gaan fitnessen. Daar kwam hij helemaal tot zijn recht en bloeide op.”
En de moeder des huizes?
“Die sportte meer op eigen houtje: fietsen naar haar werk, hardlopen en af en toe zwemmen. Zij zat niet bij een vereniging.”
“Als een kind op mijn spreekuur komt, vraag ik meestal of ze op een sport zitten en wat ze doen als ze thuiskomen van school”
Wat doe je tegenwoordig aan sport?
“Toen we hier kwamen wonen zijn mijn man Niels, onze oudste zoon Nolan en ik allemaal op hockey gegaan. We waren hier nieuw en lid van een vereniging worden is een makkelijke manier te integreren. In Spijkenisse en in mijn studententijd heb ik ook gehockeyd. Daarna heb ik nog een tijdje aan crossfit gedaan en hardlopen. Op den duur wilde ik wel weer graag lid worden van een vereniging. En onze jongste zoon Mats is 3 jaar en die zit op peutergym bij GV Delta Sport.”
En er komt nog kleintje eentje aan.
“Ja, een zusje. Eind maart ben ik uitgerekend.”
Vanwege je zwangerschap ben je geen spelend lid meer van HSD?
“Dat speelde mee, maar ook dat er niet echt een leeftijdscategorie was die bij mij aansluit. Ik speelde bij Dames I, maar dit seizoen werd die groep nog jonger en bovendien hebben we rond de twintig speelsters. Allemaal leuke meiden, maar ik dacht: ik laat het even aan mij voorbijgaan en zie volgend jaar wel weer. Bij de heren zit meer spreiding, want die hebben een Heren I en II en ook nog een veteranenteam.”
Je bent bij de club betrokken gebleven als trainer. Welk team train je?
“Ik train het team van Nolan, de Mix F1. En mijn man traint jongens B. Ik vind dat als je lid bent van een vereniging je ook als vrijwilliger iets moet bijdragen. Het is aan of uit bij ons. Ik was net begonnen toen voorzitter Etienne Aggenbach aangaf dat ze nog iemand zochten voor Jongens B1. Ik zei meteen: o, dat vindt Niels hartstikke leuk. (lachend) Thuis zei ik: Niels, ik heb je opgeven. Je wordt trainer van Jongens B1. Hij vindt training geven heel leuk.”
Sport je nu helemaal niet of juist wel vanwege je zwangerschap?
“Bij mijn vorige zwangerschappen was ik actiever, maar deze keer voel ik mij beroerder. Maar ik merk dat het zwaarder is zwanger te zijn als je niet fit bent. Ik wil proberen toch wat meer te bewegen, zoals wandelen, fietsen of thuis oefeningen doen.”
Nu heb je een plan om jonge kinderen bij een sportvereniging te krijgen. Komt dat vanuit je werk als huisarts?
“Deels. Ik heb altijd affiniteit gehad met preventieve zorg. Als een kind op mijn spreekuur komt, vraag ik meestal of ze op een sport zitten en wat ze doen als ze thuiskomen van school. De antwoorden zijn vaak iets met een beeldscherm. Ze spelen minder buiten. Kinderen die niet op een sport zitten. Ik vind het echt opvallend dat er steeds meer kinderen met overgewicht zijn. Dat hoor ik ook van collega’s, hoor het op nascholingen en lees het in vakliteratuur.”
Dan komt de stem van papa naar boven: je móet op een sport!
“Ik eindig het consult vaak met vragen over welke sport ze leuk vinden, op welke sport ze gezeten hebben, of ze buitenspelen… Het gesprek gaat snel die richting op.”
En toen werd het plan geboren?
“Er zien hier zulke mooie verenigingen met gelikte accommodaties, maar het is er zo leeg. Kom ik bij mijn kind op de hockey en denk: waar is iedereen? Mijn zoontje is de enige jongen in Mix F1. Er zitten zeventien meiden vanuit zijn klas in. Dus er bestaat wel degelijk iets als een sneeuwbaleffect. Waar zijn de kinderen van andere scholen? Het kan niet dat die hockey allemaal niet leuk vinden. Een vriendje van Nolan zit op handbal en is daar de enige met een paar grotere kinderen. De korfbal is al weg. Er is dus onvoldoende aanwas. Dat in combinatie met al die kinderen waarvan ik hoor dat ze niet sporten, maar op de Nintendo of Switch zitten, toen ontstond mijn plan.”
Even terug nog. Je zei dat je affiniteit met preventieve zorg hebt. Wat betekent dat concreet?
“Ik ben pragmatisch ingesteld en neig als huisarts minder snel naar een tabletje. Door een helikopterview zie je dat een probleem onderdeel is van een ander probleem, wat misschien weer onderdeel is van een levensstijl. Ga je dan dat ene probleem verhelpen of zoom je uit en kijk je naar de levensstijl en focus je daarop.”
Aandacht voor preventieve zorg is nieuw bij huisartsen?
“Nee, preventieve zorg is altijd al onderdeel van huisartsenzorg, al zal de ene huisarts er meer mee hebben dan de ander. Het is de laatste jaren wel veel groter geworden.”
Heb je mensen vanuit je praktijk aan het sporten gekregen?
“Ja, maar dat zijn geen noemenswaardige percentages. Aan de andere kant: het is voor mij nul moeite om erover te beginnen. Ik weet niet altijd wat het effect is. Misschien haalt iemand zijn schouders op, maar was ik inmiddels al de derde die erover begon. Ik ben wel zo optimistisch dat ik hoop dat ik heb bijgedragen dat ze gaan sporten.”
Wat geven mensen als reden dat ze niet sporten?
“Volwassenen zeggen vaak dat ze er geen tijd voor hebben en kinderen geven aan dat ze het niet leuk vinden. Dat komt ook door een levensstijl waarin sport niet verweven zit. En als je wat te zwaar bent, is bewegen ook echt minder leuk. Dat snap ik. Ik zou ook geen zin hebben om te rennen. Als je helemaal niet sport, ben je er vaak ook wat minder goed in.”
De rol van ouders is een belangrijke?
“Ja, als ouders sport belangrijk vinden, gaan kinderen het ook doen. Mijn broertje is een mooi voorbeeld. Als mijn ouders sporten niet belangrijk hadden gevonden en er geen regel was dat je altijd op een sport moest – maakt niet uit wat – had hij niet gesport. Hij vond het niet leuk, maar het moest. Uiteindelijk zit het dus nu wel in zijn levensstijl dat sporten van belang is.”
Het kan ook averechts werken, drammen we niet te veel?
“Dat is relatief. Het gaat maar om een paar uurtjes in de week. Een uurtje trainen en zaterdags een wedstrijdje wat kinderen hartstikke leuk vinden. Een tijdsinvestering van niks natuurlijk. En je hoeft niet per se in competitieverband te spelen. Bij atletiek heb je eens in de zoveel tijd een wedstrijd. Zoek wat bij je past, er is aanbod genoeg. Voor een dunbevolkt eiland is er hier echt heel veel. Maar de groep die ik graag wil bereiken, is ook het moeilijkste te bereiken. Kinderen die het niet van huis uit meekrijgen, ouders die sporten niet leuk of belangrijk vinden of zelf wat te zwaar zijn.”
“Kinderen in groep 3 laten kennismaken met allerlei sporten. Einddoel is dat uiteindelijk alle jeugd in clubverband sport”
Wat denk je over de rol van de school?
“Daar is het bewegen enorm afgebouwd. Dat zal niemand hebben omarmd, maar bewegingsonderwijs is minder dan het ooit was. Eén keer in de week gymmen is weinig. Als kinderen dan nog elke dag lekker zouden buitenspelen, maar dat is niet zo. Ik geloof dat de aanbeveling 2 uur per dag is. Als ouder weet ik dat dat moeilijk te halen is. Zeker in de winter.”
En dan nu je plan!
“Mijn doel is dat alle kinderen in groep 3 op Schouwen-Duiveland op Benjamin Sport zitten. Dat is een term uit de hockey: de jongsten zijn de Benjamins. Kleuters zitten op zwemles, spelen buiten, gaan naar school en dat is allemaal al spannend genoeg. Kinderen in groep 3 gaan vervolgens kennismaken met allerlei sporten. Het mooiste zou zijn als alle verenigingen van Schouwen-Duiveland meedoen. Einddoel is dat uiteindelijk alle jeugd in verenigingsverband sport. Dat haal je nooit natuurlijk, maar het is wel het mikpunt.”
Hoe krijgt dit vorm in de praktijk?
“Het kost ouders geen geld. Kinderen hoeven niet te hoppen van club naar club, maar kunnen zich laagdrempelig oriënteren op veel sporten. Ik zal zelf beginnen met één groep in Zierikzee bij de hockey, maar dat moeten meer sporten en meer groepen worden verdeeld over het eiland. Met zo’n pilot kunnen we kijken waar we tegenaan lopen en hoe groot het enthousiasme is. Volgend jaar mei tot aan de zomer-vakantie gaan we van start op maandagmiddag van 14.30 tot 16.00 uur. Kinderen kunnen meteen uit school naar het sportveld. Ze kleden zich om, drinken wat, een uurtje sporten, weer wat drinken en omkleden en dan halen de ouders ze op. Het zou mooi zijn als scholen het er een dag erna even over hebben in de klas: joh, wie zijn er gisteren geweest, wat hebben jullie gedaan, was het leuk? Dat kan de kinderen stimuleren die nog niet meedoen.”
Hoe ziet zo’n training eruit?
“Alle deskundigen vinden dat kinderen zich breed motorisch zouden moeten ontwikkelen. Uit eigen ervaring weet ik dat je F’jes nog niet echt kan leren hockeyen. Dus op hockey doe je tikkertje, je rent en vliegt en hebt af en toe een hockeystick in je handen. Bij voetbal doe je tikkertje, je rent en vliegt en hebt af en toe een bal aan je voeten. Driekwart van de sporten komt overeen en dus kun je de breed motorische ontwikkeling met z’n allen verzorgen. Na een jaar kiest een kind dan een specifieke sport. Speciale CIOS-trainers zijn niet nodig. Een ouder met enige affiniteit met sport kan de training verzorgen. Maar een sportprofessional met een pedagogische achtergrond gaat wel inhoudelijk een goed overkoepelend programma maken. Het is geen buitenschoolse opvang met een bekertje water en een appeltje. Nee, kinderen gaan wel echt sporten en krijgen een goed onderbouwd programma dat kinderen aanspreekt én dat goed is voor de motorische ontwikkeling.”
En na een jaar?
“Aan het einde van het jaar moet er een sportfestival komen waarbij alle clubs aanwezig zijn met inschrijfformulieren. In groep 4 wordt je dan lid van een club. En na een aantal jaren zijn de complexen niet meer zo leeg en is de motorische ontwikkeling beter. Kinderen blij, clubs blij, ouders blij en de huisarts blij. Sport moet de norm worden!”
Zijn clubs enthousiast?
“Tijdens het sportcafé van SMWO heb ik een pitch gehouden waarop verenigingen heel enthousiast reageerden. Ze lopen iets van contributie mis bij de jongsten – dat is meestal verwaarloosbaar, maar het einddoel is dat ze er leden bij gaan krijgen. Ik zou willen dat kinderen pas vanaf 7 jaar zouden kunnen inschrijven bij verenigingen. Dat clubs zeggen: hartstikke leuk dat je geïnteresseerd bent in onze club, maar ga eerst naar Benjamin Sport en schrijf je volgend jaar in. Het plan heb ik verder uitgewerkt met SMWO en Sport Zeeland. Ik hoop echt dat kinderen gaan zeggen: hè, ik ga naar groep 3, nu mag ik naar Benjamin Sport!”